soeps

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • soeps
Woordherkomst en -opbouw
  • afleiding van soep met het achtervoegsel -s
enkelvoud meervoud
naamwoord soeps
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het soepso

  1. niet veel soeps / weinig soeps: weinig voorstellen, niets bijzonders zijn, matige kwaliteit hebben
    • Teutelink vat met die woorden de koe bij de hoorns, want tot dusver was het weinig soeps op Sportpark de Bijenkamp. In aanloop naar het seizoen doelde de club zelfs op een eindnotering bij de eerste zes, maar dat liep allemaal net even wat anders. [1] 
    • Gerard vond het Belgische City Lights echter niet veel soeps. Over O'G3NE zei Gerard dat hij het jammer vindt dat de zusjes in hun song niet zo goed uit de verf komen. Ze zijn volgens hem tot veel meer in staat. Volgens Tania heeft Nederland, als de finale wordt gehaald, flink wat competitie. [2] 
    • Hij twijfelde. In februari liep het niet, in maart was het niet veel soeps, in april was hij niet zo goed als hij had gewild en in mei moest hij het vooral doen met trainingsritjes. [3] 
Synoniemen

Gangbaarheid

91 % van de Nederlanders;
86 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen