soeplepel

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • soep·le·pel
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord soeplepel soeplepels
verkleinwoord soeplepeltje soeplepeltjes

Zelfstandig naamwoord

de soeplepelm

  1. (huishouden) grote, diepe lepel waarmee soep opgeschept wordt, soepopscheplepel, opscheplepel
  2. (huishouden) lepel waarmee soep gegeten wordt
  3. de hoeveelheid die in een soeplepel past
    • neem twee soeplepels suiker 
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[1]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be