socializen

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • so·ci·a·li·zen
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

socializen

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
socializen
socializede
gesocialized
zwak -d volledig
  1. communiceren op informele wijze (maar soms wel degelijk met een professionele bedoeling)
    • De tuin ligt pal naast de spoorlijn van Leiden naar Utrecht. Ik ben aan het lawaai gewend. Eigenlijk hoor ik het niet meer. Het is hier zo fijn dat mijn vrouw en ik niet in een park gaan zitten socializen. We sluiten ons een beetje af. Ons leven speelt zich hier af. In ons eigen rijk.[1] 
Verwante begrippen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. NRC Rob Overmeer 1 juli 2015