snuiten

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • snui·ten
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
snuiten
snoot
gesnoten
klasse 2 volledig

Werkwoord

snuiten

  1. overgankelijk door beurtelings de neus samen te knijpen en door de neus te blazen slijm uit de neusholte verwijderen
  2. het inkorten van de lont van een brandende kaars om het walmen te beperken
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen


stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
snuiten
snuitte
gesnuit
zwak -t volledig

Werkwoord

snuiten

  1. overgankelijk (bouwkunde) een uitstekende scherpe hoek wegnemen, afsnuiten

Zelfstandig naamwoord

de snuitenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord snuit

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen