snuffelen
Naar navigatie springen
Naar zoeken springen
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- snuf·fe·len
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘lucht opsnuiven’ voor het eerst aangetroffen in 1629 [1]
- frequentatief gevormd uit snuiven of snuffen met het achtervoegsel -el [2]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
snuffelen |
snuffelde |
gesnuffeld |
zwak -d | volledig |
Werkwoord
snuffelen
- inergatief aandachtig ruiken
- inergatief nieuwsgierig en vaak ook heimelijk doorzoeken
Hyponiemen
- afsnuffelen, besnuffelen, doorsnuffelen, nasnuffelen, omsnuffelen, opsnuffelen, oversnuffelen, rondsnuffelen
Afgeleide begrippen
- gesnuffel, snuffelhond, snuffeljaar, snuffelklep, snuffelmaatschappij, snuffelneus, snuffelpaal, snuffelstage, snuffelwagen, snuffelziekte
Vertalingen
1. aandachtig ruiken
Vertalingen
2. nieuwsgierig doorzoeken
Gangbaarheid
- Het woord snuffelen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "snuffelen" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[3] |
Verwijzingen
- ↑ "snuffelen" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ snuffelen op website: Etymologiebank.nl
- ↑
Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 9
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Frequentatief in het Nederlands
- Achtervoegsel -el in het Nederlands
- Zwak werkwoord (-d) in het Nederlands
- Werkwoord in het Nederlands
- Niet-samengesteld werkwoord in het Nederlands
- Inergatief werkwoord in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 100 %
- Prevalentie Vlaanderen 100 %