snotter

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • snot·ter

Werkwoord

vervoeging van
snotteren

snotter

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van snotteren
    • Ik snotter. 
  2. gebiedende wijs van snotteren
    • Snotter! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van snotteren
    • Snotter je? 

Gangbaarheid

94 % van de Nederlanders;
93 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be