snot
Uiterlijk
- snot
- In de betekenis van ‘neusvocht’ voor het eerst aangetroffen in 1351 [1]
- Naamwoord van handeling van snuiten [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | snot | |
verkleinwoord | snotje | snotjes |
het snot o
- een slijmerige afscheiding uit de neusholte, neusvocht
- Door die allergie zit ik weer vol snot.
- (diergeneeskunde) een pluimveeziekte
- Snot wordt veroorzaakt door de bacterie Mycoplasma Gallisepticum.
2. een kippenziekte
- Het woord snot staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "snot" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "snot" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 4
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden met 1 lettergreep in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Diergeneeskunde in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 100 %
- Prevalentie Vlaanderen 99 %