snorder

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • snor·der
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Jiddisch, in de betekenis van ‘illegale taxichauffeur die onderweg vrachtjes oppikt’ voor het eerst aangetroffen in 1932 [1]
  • Naamwoord van handeling van snorren met het achtervoegsel -der [2] [3]
enkelvoud meervoud
naamwoord snorder snorders
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de snorderm

  1. taxichauffeur die niet bij een standplaats, maar onderweg passagiers meeneemt (en niet over de nodige vergunningen beschikt)

Gangbaarheid

60 % van de Nederlanders;
17 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen