snok
Naar navigatie springen
Naar zoeken springen
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- snok
Werkwoord
vervoeging van |
---|
snokken |
snok
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van snokken
- Ik snok.
- gebiedende wijs van snokken
- Snok!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van snokken
- Snok je?
Gangbaarheid
- Het woord snok staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "snok" herkend door:
33 % | van de Nederlanders; |
85 % | van de Vlamingen.[1] |
Verwijzingen
- ↑
Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be