snoes
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- snoes
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘lieftallig persoon’ voor het eerst aangetroffen in 1864 [1]
- afkorting van snoeshaan [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | snoes | snoezen |
verkleinwoord | snoesje | snoesjes |
Zelfstandig naamwoord
- een heel aardig iemand met name als het gaat over kinderen en vrouwen
- Ik heb een snoes van een vrouw en twee snoesjes van dochters.
- Hoe noem je iemand die je lief vindt? En hoe noemt iemand die jou lief vindt jou? Schat en schatje hoor je veel. Even afgezaagd zijn: lieverd, lieveling, liefje, lieverdje, lief, snoes. Je kunt het bij de dieren zoeken en zeggen: duifje, beertje, hondje, poesje, snoezepoes, prijsdier, knuffel. Je kunt het in andere talen zoeken en zeggen: amour, amore, baby, cherie, lover, sweety pie, darling, schatzlein, sweetheart, honey. Je kunt het bij de lekkernijen zoeken en zeggen: lekkerbekje, suikerklontje, zoetje, zoetelief, honingdropje, hartelap, droppie, snoepie, schattebout, schattepetat, lekkerdje. Meer op het uiterlijk gericht zijn: snoetje, spetter, stuk, stoot, pukkie. Een tikje eigenaardig zijn: drol, keutel, scheetje, poepie. Ouderwets zijn: dot, hartedief, zonnetje, honnepon, pop, kindje, prinsesje. Altijd goed zijn: engel, hartje, oelepetoet, troel, troetel, mop, moppie, kleddertje, woezelewazzie en schat. [3]
Synoniemen
Anagrammen
Gangbaarheid
- Het woord snoes staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "snoes" herkend door:
96 % | van de Nederlanders; |
94 % | van de Vlamingen.[4] |
Verwijzingen
- ↑ "snoes" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ snoes op website: Etymologiebank.nl
- ↑ NRC 5 april 1991
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be