snoepreis

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • snoep·reis
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord snoepreis snoepreizen
verkleinwoord snoepreisje snoepreisjes

Zelfstandig naamwoord

snoepreis v/m [1]

  1. luxe reis die soms op kosten van een bedrijf wordt gemaakt omdat er ook iets nuttigs voor het bedrijf wordt gedaan of bezocht
    • Hoewel de financiële wereld als een kaartenhuis ineengestort was, bleef Meckering maar winst maken, en niet zo weinig ook. In een tijdsbestek van luttele etmalen verdiende hij onvoorstelbare sommen. Weliswaar verkwistten hij en zijn vrouw het geld bijna even hard weer met snoepreisjes, maar er bleef nog genoeg over. [2] 
    • Happart ging als Waals Parlementsvoorzitter met tien andere parlementsleden en hun partner op snoepreis naar de VS onder een zwak voorwendsel. Bij zijn ontslag streek hij een vergoeding van liefst 530.000 euro op. En hij wordt als voormalig voorzitter van de luchthaven van Luik verdacht van oneigenlijk gebruik van publieke middelen en van valse facturen om Luikse bedrijven te bevoordelen. [3] 

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Valens, Anton
    Het boek ont [2012] ISBN 978-90-457-0473-9 pagina 187
  3. de Standaard WOENSDAG 22 MAART 2017