snoeperij

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • snoe·pe·rij
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord snoeperij snoeperijen
verkleinwoord snoeperijtje snoeperijtjes

Zelfstandig naamwoord

snoeperij v [1]

  1. verzamelnaam voor alle soorten snoepgoed
    • Volgend weekend hebben we het Paasbakweekeind. Met Edwin Klaasen, de schrijver van het prachtige bakboek “Ik bak geweldig, jij trouwens ook”. Je kan nog meedoen. Vrijdag en zaterdag. Dan zijn Edwin en ik bij het Miele Inspirience Centre in Vianen. Een basiscursus bakken en je gaat naar huis met tassen vol paasbroed en snoeperij, de je zelf hebt gemaakt. [2] 
    • In 2012 werd voor 3,6 miljard euro aan snoeperij verkocht, per persoon 34 kilo (inclusief koekjes, chocolade, chips en dergelijke). [3] 
  2. een toetje met allerlei lekkere gerechten
    • Als dessert serveren wij een ‘snoeperij uit grootmoeders keuken’. Gepocheerde peer en mousse van kaneelstokken, panna cotta met gelei van zuurtjes, chocoladelolly en een taartje van boterbabbelaars. Afsluitend koffie, cappuccino of thee en arretjes cake. [4] 
Synoniemen

Gangbaarheid

96 % van de Nederlanders;
86 % van de Vlamingen.[5]


Verwijzingen