snoeiing

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • snoei·ing
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord snoeiing snoeiingen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de snoeiingv

  1. de keer dat men een plant inkort door er een deel af te knippen
  2. (figuurlijk) de keer dat men iets of iemand verwijdert
     De directie gaf de vakbonden te kennen dat de geplande omzet voor dit jaar 70 procent lager ligt ten opzichte van vorig jaar. Volgens de directie was een snoeiing in het personeelsbestand hierdoor onvermijdelijk geworden, zo luidt het in een mededeling.[2]
Vertalingen

Gangbaarheid

67 % van de Nederlanders;
71 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Bronlink Weblink bron “85 banen weg bij Press & Plat in Tongeren” (30/01/2009), De Standaard
  3. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be