sneeuwruimde

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • sneeuw·ruim·de

Werkwoord

vervoeging van
sneeuwruimen

sneeuwruimde

  1. (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van sneeuwruimen
    • ... dat ik sneeuwruimde. 
    • ... dat jij sneeuwruimde. 
    • ... dat hij, zij, het sneeuwruimde.