sneeuwruimde
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- sneeuw·ruim·de
Werkwoord
vervoeging van |
---|
sneeuwruimen |
sneeuwruimde
- (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van sneeuwruimen
- ... dat ik sneeuwruimde.
- ... dat jij sneeuwruimde.
- ... dat hij, zij, het sneeuwruimde.
- ... dat ik sneeuwruimde.