Naar inhoud springen

snakke

Uit WikiWoordenboek
  • snak·ke
vervoeging van
snakken

snakke

  1. aanvoegende wijs van snakken
  • snak·ke
  • Afkomstig van het Nederduitse werkwoord snacken (= kletsen).
stamtijd
onbepaalde
wijs
tegenwoordige
tijd
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
snakke
snakker
snakde
snakt
volledig

snakke

  1. onovergankelijk praten, spreken
  • snakke med lægen
een arts raadplegen
    • snak·ke
    • Afkomstig van het Nederduitse werkwoord snacken (= kletsen).
    Naar frequentie 157
    vervoeging
    onbepaalde wijs snakke
    tegenwoordige tijd snakker
    verleden tijd snakket
    snakka
    voltooid
    deelwoord
    snakket
    snakka
    onvoltooid
    deelwoord
    snakkende
    lijdende vorm snakkes
    gebiedende wijs snakk
    vervoegingsklasse Klasse 1 zwak
    opmerking

    snakke

    1. onovergankelijk praten
      «Jeg snakker norsk, engelsk og tysk.»
      Ik spreek Noors, Engels en Duits.
    2. onovergankelijk babbelen, bomen, keuvelen, kletsen, kouten, gezellig praten
    3. onovergankelijk spreken (van zijn spraakvermogen gebruik maken)
      «Barnet kunne ikke snakke ennå.»
      Het kind kon nog niet spreken.
    4. onovergankelijk spreken, zich uitdrukken
    5. onovergankelijk bespreken
    6. onovergankelijk roddelen
      «De snakket om henne over hele byen.»
      Ze roddelden over haar overal in de stad.
    • [1]: snakke høyt / lavt
    luid / zacht praten
    • [4]: snakke russisk
    Russisch spreken
    • [5]: snakke forretninger
    zaken bespreken
    • [4]: snakke russisk
    Russisch spreken
    • [1]: snakke noen etter munnen (jatte med en)
    iemand naar de mond praten
    • [2]: snakke noe bort (bagatellisere)
    bagatelliseren
    • [1]: Det er ikke noe å snakke om.
    Het is de moeite niet waard om over te praten.
    • snak·ke
    • Afkomstig van het Nederduitse werkwoord snacken (= kletsen).
    vervoeging
    onbepaalde wijs snakke
    snakka
    tegenwoordige tijd snakkar
    verleden tijd snakka
    voltooid
    deelwoord
    snakka
    onvoltooid
    deelwoord
    snakkande
    lijdende vorm snakkast
    (bijvorm): snakkas
    gebiedende wijs snakk
    snakke
    snakka
    vervoegingsklasse Klasse 1 zwak
    opmerking

    snakke

    1. onovergankelijk praten
    2. onovergankelijk babbelen, bomen, keuvelen, kletsen, kouten, gezellig praten
    3. onovergankelijk spreken (van zijn spraakvermogen gebruik maken)
      «Barnet kunne ikkje snakke enno.»
      Het kind kon nog niet spreken.
    4. onovergankelijk spreken, zich uitdrukken
    5. onovergankelijk bespreken
    6. onovergankelijk roddelen
      «Dei snakkar om henne over heile byen.»
      Ze roddelden over haar overal in de stad.
    • [1]: snakke høgt / lågt
    luid / zacht praten
    • [4]: snakke russisk
    Russisch spreken
    • [5]: snakke forretningar
    zaken bespreken
    • [4]: snakke russisk
    Russisch spreken
    • [2]: snakke noko bort (bagatellisere)
    bagatelliseren
    • [1]: Det er ikke noe å snakke om.
    Het is de moeite niet waard om over te praten.