smook
Uiterlijk
- smook
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | smook | |
verkleinwoord |
de smook m
vervoeging van |
---|
smoken |
smook
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van smoken
- Ik smook.
- gebiedende wijs van smoken
- Smook!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van smoken
- Smook je?
- Het woord smook staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "smook" herkend door:
38 % | van de Nederlanders; |
22 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ smook op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be