slungelt

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • slun·gelt

Werkwoord

vervoeging van
slungelen

slungelt

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van slungelen
    • Jij slungelt. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van slungelen
    • Hij slungelt. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van slungelen
    • Slungelt! 

Gangbaarheid