Naar inhoud springen

sliete

Uit WikiWoordenboek
  • IPA: /ˈsliːtɐ/ (Etsbergs)
stamtijd
infinitief verleden
tijd
voltooid
deelwoord
sliete
sleet
geslete
klasse 1 volledig

sliete

  1. slijten
    «Zoea sliet de randj d'raaf!»
    Zo slijt de rand eraf!
  2. verslijten
    «Dees kleier zeen euvergedrage; die zeen gans geslete
    Deze kleren zijn te veel gedragen; ze zijn helemaal versleten!


  • IPA: /ˈsliːtɐ/

sliete

  1. een grote rij of reeks aan producten; vaak gebruikt voor rijen in opslag
    «In die sliete moe je niks mi zett'n, ze stoa gjilegans vul.»
    In die rij moet je niets meer zetten, ze staat volledig vol