slibberen
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- slib·be·ren
Woordherkomst en -opbouw
Werkwoord
slibberen [2]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
slibberen |
slibberde |
geslibberd |
zwak -d | volledig |
- met een glijdende, slippende beweging vallen of dreigen te vallen
- op moreel niveau wegglijden, of afglijden
- ▸ Jeremia, sprekend over gelovigen, zegt dat God Zijn wet in hun binnenste zal geven en in hun hart zal schrijven (Jeremia 31:33). De psalmen zeggen hetzelfde over de rechtvaardige: „De wet zijns Gods is in zijn hart, zijn gangen zullen niet slibberen” (Psalm 37:31).[3]
Synoniemen
- [1] uitglijden, slippen, glibberen
Gangbaarheid
- Het woord slibberen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "slibberen" herkend door:
56 % | van de Nederlanders; |
70 % | van de Vlamingen.[4] |
Verwijzingen
- ↑ slibberen op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron Prof. dr. J. H. van Bemmel“Integriteit vraagt om regels, ook voor christenen” (28-04-2006), Reformatorisch Dagblad
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be