slachtofferen/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van slachtofferen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | slachtofferen | te slachtofferen | ||||||||
toekomend | zullen slachtofferen | te zullen slachtofferen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben geslachtofferd | te hebben geslachtofferd | ||||||||
toekomend | geslachtofferd zullen hebben | geslachtofferd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
slachtofferend | geslachtofferd | ev. slachtoffer |
mv. verouderd slachtoffert |
slachtoffere | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | slachtoffer | slachtoffert | slachtoffert | slachtoffert | slachtoffert | slachtofferen | slachtofferen | slachtofferen | |||
verleden (o.v.t.) | slachtofferde | slachtofferde | slachtofferde | slachtofferde | slachtofferde | slachtofferden | slachtofferden | slachtofferden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal slachtofferen | zult/zal slachtofferen | zult/zal slachtofferen | zult slachtofferen | zal slachtofferen | zullen slachtofferen | zullen slachtofferen | zullen slachtofferen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou slachtofferen | zou slachtofferen | zou(dt) slachtofferen | zoudt slachtofferen | zou slachtofferen | zouden slachtofferen | zouden slachtofferen | zouden slachtofferen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb geslachtofferd | hebt geslachtofferd | hebt/heeft geslachtofferd | hebt geslachtofferd | heeft geslachtofferd | hebben geslachtofferd | hebben geslachtofferd | hebben geslachtofferd | |||
verleden (v.v.t.) | had geslachtofferd | had geslachtofferd | had geslachtofferd | hadt geslachtofferd | had geslachtofferd | hadden geslachtofferd | hadden geslachtofferd | hadden geslachtofferd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal geslachtofferd hebben | zal/zult geslachtofferd hebben | zult/zal geslachtofferd hebben | zult geslachtofferd hebben | zal geslachtofferd hebben | zullen geslachtofferd hebben | zullen geslachtofferd hebben | zullen geslachtofferd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou geslachtofferd hebben | zou geslachtofferd hebben | zou/zoudt geslachtofferd hebben | zoudt geslachtofferd hebben | zou geslachtofferd hebben | zouden geslachtofferd hebben | zouden geslachtofferd hebben | zouden geslachtofferd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm geslachtofferd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt geslachtofferd | er is geslachtofferd | |||||||||
verleden | er werd geslachtofferd | er was geslachtofferd | |||||||||
toekomend | er zal geslachtofferd worden | er zal geslachtofferd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou geslachtofferd worden | er zou geslachtofferd zijn | |||||||||
lijdende vorm geslachtofferd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | geslachtofferd worden | geslachtofferd te worden | ||||||||
toekomend | geslachtofferd zullen worden | geslachtofferd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | geslachtofferd zijn | geslachtofferd te zijn | ||||||||
toekomend | geslachtofferd zullen zijn | geslachtofferd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word geslachtofferd | wordt geslachtofferd | wordt geslachtofferd | wordt geslachtofferd | wordt geslachtofferd | worden geslachtofferd | worden geslachtofferd | worden geslachtofferd | |||
verleden (o.v.t.) | werd geslachtofferd | werd geslachtofferd | werd geslachtofferd | werdt geslachtofferd | werd geslachtofferd | werden geslachtofferd | werden geslachtofferd | werden geslachtofferd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal geslachtofferd worden | zult geslachtofferd worden | zult geslachtofferd worden | zult geslachtofferd worden | zal geslachtofferd worden | zullen geslachtofferd worden | zullen geslachtofferd worden | zullen geslachtofferd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou geslachtofferd worden | zou geslachtofferd worden | zou/zoudt geslachtofferd worden | zoudt geslachtofferd worden | zou geslachtofferd worden | zouden geslachtofferd worden | zouden geslachtofferd worden | zouden geslachtofferd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben geslachtofferd | bent geslachtofferd | bent/is geslachtofferd | zijt geslachtofferd | is geslachtofferd | zijn geslachtofferd | zijn geslachtofferd | zijn geslachtofferd | |||
verleden (v.v.t.) | was geslachtofferd | was geslachtofferd | was geslachtofferd | waart geslachtofferd | was geslachtofferd | waren geslachtofferd | waren geslachtofferd | waren geslachtofferd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal geslachtofferd zijn | zult geslachtofferd zijn | zult geslachtofferd zijn | zult geslachtofferd zijn | zal geslachtofferd zijn | zullen geslachtofferd zijn | zullen geslachtofferd zijn | zullen geslachtofferd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou geslachtofferd zijn | zou geslachtofferd zijn | zou/zoudt geslachtofferd zijn | zoudt geslachtofferd zijn | zou geslachtofferd zijn | zouden geslachtofferd zijn | zouden geslachtofferd zijn | zouden geslachtofferd zijn |