slaapzaal

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • slaap·zaal
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord slaapzaal slaapzalen
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de slaapzaalv / m

  1. zaal die bestemd is om in te slapen door meerdere mensen
     Ik rekende direct af voor drie nachten, waarbij ik de laatste twee in een stapelbed op een slaapzaal zou gaan doorbrengen.[2]
     De groene pluchen salon met de doffe witte kaarslantaarns veranderde in een knechtenkamer, of misschien eerder nog een slaapzaal.[3]
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers op Wikipedia
  3. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “Kop in het zand” (2015), Uitgeverij Prometheus op Wikipedia, ISBN 9789044628142
  4. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be