slaapwandelen

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • slaap·wan·de·len
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
slaapwandelen
slaapwandelde
geslaapwandeld
zwak -d volledig

Werkwoord

slaapwandelen

  1. inergatief (medisch) onbewust daarvan rondwandelen in een toestand van slaap
    • Hij heeft vannacht weer geslaapwandeld. 

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[1]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be