slaapvertrek

Uit WikiWoordenboek


Nederlands

slaapvertrek
Uitspraak
Woordafbreking
  • slaap·ver·trek
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord slaapvertrek slaapvertrekken
verkleinwoord slaapvertrekje slaapvertrekjes

Zelfstandig naamwoord

slaapvertrek o [1]

  1. vertrek waarin men kan slapen
     Hij liep door haar kamer tot aan de deur van het slaapvertrek en keerde daar om.[2]
     In de haven van Harwich controleerde de douane zijn truck. De chauffeur zei dat hij computeronderdelen vervoerde, maar verstopt onder een deken lag in zijn slaapvertrek een tas met pakjes cocaïne.[3]
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. (1877), , ISBN 9789028276062
  3. Bronlink geraadpleegd op 28 maart 2022 Weblink bron “Nederlander veroordeeld tot 10 jaar cel in Engeland voor drugssmokkel” (10-07-2018), NOS