sjouwerij

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • sjou·we·rij
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord sjouwerij sjouwerijen
verkleinwoord sjouwerijtje sjouwerijtjes

Zelfstandig naamwoord

de sjouwerijv

  1. zware, noeste arbeid
    • Die weefgetouwen zal ik nog veel sjouwerij aan hebben, maar de dingen zijn in de natuur zoo almachtig mooie gevallen, al dat oude eikenhout tegen een grijsachtigen muur, dat ik zeker geloof het goed is ze eens geschilderd worden. [1] 
    • Om het te schilderen was een sjouwerij. Er zit in den grond anderhalve groote tube wit; toch is die grond zeer donker. Verder rood, geel, bruin, oker, zwart, terre-sienne, bistre, - & 't resultaat is een roodbruin, doch dat varieert tot diep wijnrood en tot bleek blond rosachtig toe. [2] 
    • Onze professoren, te weinig in getal, zijn daardoor te veel met bezigheden overladen; de kollegiën worden zoo doende soms niet en soms te vlugtig gegeven. Speciale zorg voor de leiding der studie van enkelen vervalt bijna geheel. Het wordt eene slaafsche sjouwerij, om het groote wetenschappelijke veld, dat ieder voor zijne rekening heeft, in eenen bepaalden tijd te bewerken en gedaan te krijgen; diepte en naauwkeurigheid mist men. [3] 
Synoniemen

Gangbaarheid

80 % van de Nederlanders;
72 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen