sjotten

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • sjot·ten

Werkwoord

sjotten

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
sjotten
sjotte
gesjot
zwak -t volledig
  1. inergatief voetballen, een balletje trappen
    • ‘Vraag het aan iedereen die de trainingen zag, niemand zal zeggen dat ik mij niet inzette. Misschien was ik zelfs té gretig, ging ik verkrampt voetballen, wilde ik zelf mijn foutjes rechtzetten, waardoor ik er nog meer maakte. Dan kan je zeggen: Na zoveel ervaring! Maar slechts weinigen zijn immuun voor zoveel kritiek en voor supporters die je uitfluiten. (zucht) Na twee matchen al kon ik ineens op geen bal meer sjotten. Raar.’ [1] 
    • Is het dan al zover gekomen dat ouders vandaag een app nodig hebben om dat te regelen? ‘Ja, blijkbaar wel. Ik verwijs graag naar het nummer ‘Kvraagetaan’ van Fixkes. Daarin zit een strofe ‘Alle dagen gaan sjotten, voor het donkeren thuis...’ Dat was vroeger de regel: kinderen sprongen op hun fiets, gingen samen spelen in de buurt en moesten gewoon ’s avonds op tijd thuis zijn. Vandaag zie je via luchtfoto’s op Google Maps dat bijna elk huis een trampoline heeft maar dat de buurkinderen elkaar niet eens kennen. We hopen dat kinderen dankzij PlayDay weer met elkaar gaan spelen’, zegt Lenaerts die in het dagelijkse leven huisarts is, maar zich in bijberoep bezighoudt met IT. [2] 

Gangbaarheid

17 % van de Nederlanders;
77 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

  1. de Standaard ZATERDAG 14 OKTOBER 2017
  2. de Standaard DINSDAG 26 SEPTEMBER 2017
  3. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be