sjalom

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • sja·lom
Woordherkomst en -opbouw

Zelfstandig naamwoord

sjalom

  1. (Jiddisch-Hebreeuws) vrede, welbevinden

Tussenwerpsel

sjalom!

  1. (Jiddisch-Hebreeuws) goedendag!, hallo!, dag! (groet, zowel bij ontmoeting als afscheid)
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen

Gangbaarheid

78 % van de Nederlanders;
65 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen