situeer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • si·tu·eer

Werkwoord

vervoeging van
situeren

situeer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van situeren
    • Ik situeer. 
  2. gebiedende wijs van situeren
    • Situeer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van situeren
    • Situeer je?