sinjeur

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • sin·jeur
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord sinjeur sinjeurs
verkleinwoord sinjeurtje sinjeurtjes

Zelfstandig naamwoord

de sinjeurm

  1. (pejoratief) spotnaam voor iemand van het mannelijk geslacht
     Kijk, de sinjeur heeft mij in de gaten en hij kijkt mij aan met gloeiende kolen van oogen![3]
Synoniemen

Gangbaarheid

63 % van de Nederlanders;
40 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen