simplificeerde

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • sim·pli·fi·ceer·de

Werkwoord

vervoeging van
simplificeren

simplificeerde

  1. enkelvoud verleden tijd van simplificeren
    • Ik simplificeerde. 
    • Jij simplificeerde. 
    • Hij, zij, het simplificeerde.