simplex

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • sim·plex
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘enkelvoud(ig woord)’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1826 [1] [2][3]
enkelvoud meervoud
naamwoord simplex simplexen
simplicia
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

het simplexo

  1. (taalkunde) enkelvoud
    • Indien men voor de ui in muis en muiske een Umlautsfactor aanneemt, dan moet er toch in het simplex een ou of een andere klank, maar geen oe, geweest zijn.[4] 
  2. (taalkunde) enkelvoudig woord
Synoniemen
Afgeleide begrippen
stellend
onverbogen simplex
verbogen (alleen
predicaat)

Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als bijvoeglijk naamwoord

Bijvoeglijk naamwoord

simplex [5]

  1. uit een eenheid bestaand, in één richting werkend
    • een systeem dat gemaakt is voor een simplex-verbinding toepassen op een duplex-verbinding is vragen om problemen 
Synoniemen
Opmerkingen
  • In plaats van attributief gebruik zijn samenstellingen met "simplex" als eerste deel gangbaar.
Verwante begrippen
Antoniemen

Gangbaarheid

71 % van de Nederlanders;
68 % van de Vlamingen.[6]

Meer informatie

Verwijzingen