significant

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • sig·ni·fi·cant
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen significant significanter significantst
verbogen significante significantere significantste
partitief significants significanters -
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘veelbetekenend’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1650 [1]

Bijvoeglijk naamwoord

significant

  1. (wetenschap) belangrijk
  2. (statistiek) wat groter is dan wat op grond van de toevallige fout verwacht kan worden
    • Gewoonlijk neemt men een zekerheid van 95% als grens bij het bepalen van wat men significant noemt of niet. 
Vertalingen


Gangbaarheid

96 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen