signaleer
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- sig·na·leer
Werkwoord
vervoeging van |
---|
signaleren |
signaleer
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van signaleren
- Ik signaleer.
- gebiedende wijs van signaleren
- Signaleer!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van signaleren
- Signaleer je?