shorttracken/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van shorttracken
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		shorttracken			te shorttracken
	toekomend		zullen shorttracken			te zullen shorttracken
voltooid	tegenwoordig		geshorttrackt			te geshorttrackt
	toekomend		geshorttrackt zullen			geshorttrackt te zullen
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	shorttrackend		geshorttrackt			ev. shorttrack	mv. verouderd shorttrackt	shorttracke
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	shorttrack	shorttrackt	shorttrackt	shorttrackt	shorttrackt	shorttracken	shorttracken	shorttracken
verleden (o.v.t.)	shorttrackte	shorttrackte	shorttrackte	shorttrackte	shorttrackte	shorttrackten	shorttrackten	shorttrackten
toekomend (o.t.t.t.)	zal shorttracken	zult/zal shorttracken	zult/zal shorttracken	zult shorttracken	zal shorttracken	zullen shorttracken	zullen shorttracken	zullen shorttracken
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou shorttracken	zou shorttracken	zou(dt) shorttracken	zoudt shorttracken	zou shorttracken	zouden shorttracken	zouden shorttracken	zouden shorttracken
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij