shopper
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- shop·per
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | shopper | shoppers |
verkleinwoord | shoppertje | shoppertjes |
Zelfstandig naamwoord
de shopper m
- grote boodschappentas of boodschappenwagentje
- iemand die shopt
Hyponiemen
- [2] cybershopper, teleshopper
Verwante begrippen
Gangbaarheid
- Het woord shopper staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "shopper" herkend door:
93 % | van de Nederlanders; |
95 % | van de Vlamingen.[1] |
Verwijzingen
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be