servieskast

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

servieskast
Uitspraak
Woordafbreking
  • ser·vies·kast
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord servieskast servieskasten
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

servieskast v/m [1]

  1. kast voor het opbergen en het tonen van borden, schalen en ander (sier)aardewerk
    • Achter de kapotte ramen zag ik een omgevallen servieskast op het tapijt liggen. Er lagen scherven door de kamer verspreid. In de hoek, onder het kleine raam aan de achterzijde van het huis, lag een kroonluchter. [2] 
    • We woonden hiervoor in een wevershuisje in Tilburg en ook ons huidige huis ademt historie. De houten balken, de hout- en gaskachels en de ouderwetse bedstee. Die wordt nu gebruikt als servieskast.’’ [3] 
Synoniemen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Sandes, David
    De wondermethode 2006 ISBN 9044509543 pagina 20
  3. Tubantia Laurien van Ulzen 14-oktober-2017