seniel
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- se·niel
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘aan de ouderdom eigen’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1847 [1]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | seniel | senieler | senielst |
verbogen | seniele | senielere | senielste |
partitief | seniels | senielers | - |
Bijvoeglijk naamwoord
seniel
- aan de ouderdom eigen, door de ouderdom afgetakeld
- De nog lang niet seniele oude baas besloot een wereldreis te gaan maken.
Afgeleide begrippen
Vertalingen
1. aan de ouderdom eigen, door de ouderdom afgetakeld
Gangbaarheid
- Het woord seniel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "seniel" herkend door:
95 % | van de Nederlanders; |
94 % | van de Vlamingen.[2] |