semiprof

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • se·mi·prof
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord semiprof semiprofs
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de semiprofm

  1. (persoon) iemand die enige opleiding heeft voor en enige inkomsten heeft uit een bepaalde activiteit, vaak gaat het over sporters
    • In totaal kan een club zo dus een cashback van 25.000 euro krijgen”, legde Boone uit. “We beseffen dat dit voor grote clubs makkelijker is, maar het stimuleert de kleine clubs wel om semiprofs in dienst te nemen. En het spoort spelers die graag semiprof worden aan om meer te trainen, het werkt dus als een dubbele stimulans.” [1] 
    • Ronald Dams uit Almelo wordt de nieuwe voetbaltrainer van zaterdag derde klasser Voorwaarts uit Westerhaar. De oud semiprof van Heracles wordt de opvolger van Tonnie van Veen die, na drie seizoenen, vertrekt. [2] 
    • Het is net als met autorijden: je moet het vaak doen en op een gegeven moment krijg je het onder de knie. Ik kreeg het zó onder de knie dat ik semiprof kon worden. Ik maak country- en westernmuziek, en een beetje swing. [3] 
Verwante begrippen

Gangbaarheid

90 % van de Nederlanders;
85 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen

  1. de Standaard 17/september/2017
  2. Tubantia Marthy Rothe 03-december-2010
  3. Volkskrant Gidi Heesakkers 19 september 2017
  4. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be