scrotum
Naar navigatie springen
Naar zoeken springen
Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
- scro·tum
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘balzak’ voor het eerst aangetroffen in 1604 [1]
- uit het Latijn [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | scrotum | scrotums |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
- (anatomie) zak waarin de zaadballen zitten
- Zo verschrompelt de penis bij kou, of als een fietser op zijn zadel bloedvaten en zenuwen afknelt. En bij angst. Angst? Ja, ook angst laat de penis verschrompelen. Dat leidt nu en dan, hier en daar, vooral in Azië, tot epidemieën van koro (Indonesië), suo-yang (China) of jhinjhinia bemar (India). Opeens kunnen penis en scrotum zich in de buik terugtrekken om daar voorgoed te verdwijnen, met de dood als gevolg. In de seksuologische en psychiatrische vakbladen zijn uitbraken beschreven. Zoals in september 2010 in de Indiase deelstaat Assam. Het begon met een paar mannen die zich met een verdwenen penis op de eerste hulp meldden. De pers kreeg er lucht van. Binnen een paar dagen meldden zich op alle spoedafdelingen in de provincie tientallen bezorgde jonge, meest ongetrouwde mannen met een in hun ogen te kleine penis. Het moet angst zijn geweest, want koud is het daar niet. [4]
Synoniemen
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord scrotum staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "scrotum" herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
94 % | van de Vlamingen.[5] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ "scrotum" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ scrotum op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ NRC Wim Köhler 22 januari 2017
- ↑
Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be