schuif

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • schuif
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord schuif schuiven
verkleinwoord schuifje schuifjes

Zelfstandig naamwoord

de schuifv / m

  1. manier om een deur te vergrendelen met een plat voorwerp
    • Om de deur te openen moet je eerst de schuif eraf halen. 
  2. uitschuifbare bak in een meubelstuk, lade
    • De kleren lagen in de bovenste schuif. 
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
schuiven

schuif

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van schuiven
    • Ik schuif. 
  2. gebiedende wijs van schuiven
    • Schuif! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van schuiven
    • Schuif je? 

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen