schuier
Naar navigatie springen
Naar zoeken springen
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- schui·er
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘borstel’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1623 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | schuier | schuiers |
verkleinwoord | schuiertje | schuiertjes |
Zelfstandig naamwoord
schuier m
- (gereedschap) werktuig waarmee met een schraapbeweging een weefsel ontdaan kan worden van stof en pluis
- (Suriname) tandenborstel
Synoniemen
- [1] klerenborstel
- [2] tandenschuier
Vertalingen
1.
Werkwoord
vervoeging van |
---|
schuieren |
schuier
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van schuieren
- Ik schuier.
- gebiedende wijs van schuieren
- Schuier!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van schuieren
- Schuier je?
Gangbaarheid
- Het woord schuier staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "schuier" herkend door:
72 % | van de Nederlanders; |
44 % | van de Vlamingen.[2] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 7
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden met 2 lettergrepen in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Gereedschap in het Nederlands
- Werkwoordsvorm in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 72 %
- Prevalentie Vlaanderen 44 %