schrikkel

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • schrik·kel

Werkwoord

vervoeging van
schrikkelen

schrikkel

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van schrikkelen
    • Ik schrikkel. 
  2. gebiedende wijs van schrikkelen
    • Schrikkel! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van schrikkelen
    • Schrikkel je?