schopstoel

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • schop·stoel
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord schopstoel schopstoelen
verkleinwoord schopstoeltje schopstoeltjes

Zelfstandig naamwoord

de schopstoelm [3]

  1. (geschiedenis) strafwerktuig, waarbij de misdadiger met gebonden handen op een soort van wip geplaatst werd, waardoor hij omhoog geslingerd werd,
Uitdrukkingen en gezegden

op de schopstoel zitten

  • in een onzekere toestand verkeren

Gangbaarheid

88 % van de Nederlanders;
69 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen