schoonmaakte

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • schoon·maak·te

Werkwoord

vervoeging van
schoonmaken

schoonmaakte

  1. (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van schoonmaken
    • ... dat ik schoonmaakte. 
    • ... dat jij schoonmaakte. 
    • ... dat hij, zij, het schoonmaakte.