Naar inhoud springen

schoenmaker

Uit WikiWoordenboek
Een schoenmaker.
  • schoen·ma·ker
enkelvoud meervoud
naamwoord schoenmaker schoenmakers
verkleinwoord schoenmakertje schoenmakertjes

de schoenmakerm

  1. (beroep) iemand die als vak schoenen repareert
    • Hij was schoenmaker, had later ook een schoenwinkel, maar maakte zich veel zorgen als hij weer eens in een machine moest investeren, dat woog zwaar. [3] 
  • Schoenmaker, blijf bij je leest
Je moet je niet gaan bezighouden met zaken die je niet goed afgaan of waar je onvoldoende van weet, maar blijven doen wat je wèl goed kunt
100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[4]