schoenfabriek

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • schoen·fa·briek
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord schoenfabriek schoenfabrieken
verkleinwoord schoenfabriekje schoenfabriekjes

Zelfstandig naamwoord

de schoenfabriekv

  1. (industrie) bedrijf waar men machinaal schoenen produceert
     Datgene waarvan ik als jong meisje dacht dat het toeval was, namelijk dat ik in een schoenwinkel stond omdat mijn vader ooit als voorman bij schoenfabriek Oscaria in (3)rebro heeft gewerkt, bleek iets wat me zou blijven vergezellen.[1]
     De laarzen worden onderdeel van de standaarduitrusting van het leger. Emma mag drie jaar lang de materialen en het logistieke traject verzorgen van de woestijnlaarzen, die NFSSP zelf in elkaar zet in zijn plaatselijke schoenfabriek. Daarnaast stelt het bedrijf zijn Nederlandse kennis, ervaring en begeleiding beschikbaar. Emma, dat 86 jaar geleden werd opgericht, spreekt van de grootste order ooit.[2]

Gangbaarheid


Verwijzingen

  1. Henning Mankell (vert.Clementine Luijten)
    “Italiaanse schoenen” (2011), De Geus (uitgeverij), ISBN 9789044521832
  2. Bronlink geraadpleegd op 14 april 2022 Weblink bron
    Navin Bhagwat
    “Megadeal met woestijnlaarzen voor Nederlandse schoenenfabrikant” (27-10-2017M062784.re.48), Tubantia