schminken/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van schminken
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		schminken			te schminken
	toekomend		zullen schminken			te zullen schminken
voltooid	tegenwoordig		hebben geschminkt			te hebben geschminkt
	toekomend		geschminkt zullen hebben			geschminkt te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	schminkend		geschminkt			ev. schmink	mv. verouderd schminkt	schminke
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	schmink	schminkt	schminkt	schminkt	schminkt	schminken	schminken	schminken
verleden (o.v.t.)	schminkte	schminkte	schminkte	schminkte	schminkte	schminkten	schminkten	schminkten
toekomend (o.t.t.t.)	zal schminken	zult/zal schminken	zult/zal schminken	zult schminken	zal schminken	zullen schminken	zullen schminken	zullen schminken
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou schminken	zou schminken	zou(dt) schminken	zoudt schminken	zou schminken	zouden schminken	zouden schminken	zouden schminken
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb geschminkt	hebt geschminkt	hebt/heeft geschminkt	hebt geschminkt	heeft geschminkt	hebben geschminkt	hebben geschminkt	hebben geschminkt
verleden (v.v.t.)	had geschminkt	had geschminkt	had geschminkt	hadt geschminkt	had geschminkt	hadden geschminkt	hadden geschminkt	hadden geschminkt
toekomend (v.t.t.t.)	zal geschminkt hebben	zal/zult geschminkt hebben	zult/zal geschminkt hebben	zult geschminkt hebben	zal geschminkt hebben	zullen geschminkt hebben	zullen geschminkt hebben	zullen geschminkt hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou geschminkt hebben	zou geschminkt hebben	zou/zoudt geschminkt hebben	zoudt geschminkt hebben	zou geschminkt hebben	zouden geschminkt hebben	zouden geschminkt hebben	zouden geschminkt hebben
onpersoonlijke lijdende vorm geschminkt worden
	onvoltooid				voltooid
tegenwoordig	er wordt geschminkt				er is geschminkt
verleden	er werd geschminkt				er was geschminkt
toekomend	er zal geschminkt worden				er zal geschminkt zijn
voorwaardelijk	er zou geschminkt worden				er zou geschminkt zijn

vervoeging van het Nederlandse werkwoord zich schminken
tegenwoordige tijd					verleden tijd				toekomende tijd
enkelvoud			meervoud		enkelvoud		meervoud		enkelvoud		meervoud
1	ik	schmink me	wij, we	schminken ons	ik	schminkte me	wij, we	schminkten ons	ik	zal me schminken	wij, we	zullen ons schminken
2	jij, je	schminkt je	jullie	schminken je	jij, je	schminkte je	jullie	schminkten je	jij, je	zal, zult je schminken	jullie	zullen je schminken
	u	schminkt zich/u	u	schminkt zich/u	u	schminkte zich/u	u	schminkte zich/u	u	zult zich/u schminken	u	zult zich/u schminken
	gij, ge	schminkt u	gij, ge, gijlieden	schminkt u	gij, ge	schminkte u	gij, ge, gijlieden	schminkte u	gij, ge	zult u schminken	gij, ge gijlieden	zult u schminken
3	hij, zij, het	schminkt zich	zij, ze	schminken zich	hij, zij, het	schminkte zich	zij, ze	schminkten zich	hij, zij, het	zal zich schminken	zij, ze	zullen zich schminken
onvoltooid deelwoord				voltooide tijd			gebiedende wijs			aanvoegende wijs
zich schminkend				zich geschminkt hebben			schmink u/je , schminkt je			schminke zich