schitter
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- schit·ter
Werkwoord
vervoeging van |
---|
schitteren |
schitter
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van schitteren
- Ik schitter.
- gebiedende wijs van schitteren
- Schitter!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van schitteren
- Schitter je?