schimplied

Uit WikiWoordenboek


Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • schimp·lied
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord schimplied schimpliederen
verkleinwoord schimpliedje schimpliedjes

Zelfstandig naamwoord

het schimpliedo [1]

  1. lied met een beledigende tekst
     Tussen hun gejuich en gejoel klinken de schimpliedjes op de Fransen en nu .[2]
     Op de wijs van het Wilhelmus (dat inderdaad bij de terugkomst van de prins voor het eerst weer op de Dam werd gespeeld) was in de patriottentijd een schimplied op Oranje gemaakt; na de bevrijding moest het volk de oorspronkelijke woorden weer Ieren; het lied was toen een „Oranjelied", geen volkslied.[2]


Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. 2,0 2,1
    Johanna van Ammers-Küller
    “Tavelinck-trilogie” (1970), Strengholt, ISBN 9060101723