schilfer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • schil·fer
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘afgebroken blaadje’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1546 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord schilfer schilfers
verkleinwoord schilfertje schilfertjes

Zelfstandig naamwoord

de schilferm

  1. een vliesdun loskomend stukje materiaal
    • Na een aantal jaar zaten er op die geverfde wand allemaal bladders en schilfers. 
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
schilferen

schilfer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van schilferen
    • Ik schilfer. 
  2. gebiedende wijs van schilferen
    • Schilfer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van schilferen
    • Schilfer je? 

Gangbaarheid

94 % van de Nederlanders;
94 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen