schieman

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • schie·man
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord schieman schielui
schiemannen
schielieden
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de schiemanm

  1. (scheepvaart) (beroep) zeevarende die belast is met de zorg voor het tuig van een (zeil)schip
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
schiemannen

schieman

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van schiemannen
    • Ik schieman. 
  2. gebiedende wijs van schiemannen
    • Schieman! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van schiemannen
    • Schieman je? 

Gangbaarheid

26 % van de Nederlanders;
18 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen